|
|
---|---|
De Chiroptera Een jaar in het leven van de vleermuis
|
De Watervleermuis (Myotis daubentonii)
Afmetingen:
Dit is een kleine tot middelgrote soort met relatief kleine oren. Hun vacht is bruingrijs tot donker bronskleurig op de rug en zilvergrijs met soms een bruinige tint op de buik. Ze hebben een roodbruine neus en donker grijsbruine oren en vlieghuid. Jonge diertjes zijn grijzer en donkerder.
Biotoop: overwegend in vlakke landschappen, bossen, parken, in de regel in de omgeving van water (vandaar dus ook de naam watervleermuis). Voor hun zomerverblijven (kraamkamers) verkiezen ze een boomholte met een rond of spleetvormig invlieggat of een zolder. Solitaire dieren (= dieren die alleen leven) en groepjes mannetjes wonen vaak in spleten onder bruggen en in muurspleten, soms ook in vogel- en vleermuiskasten.
Zowel vrouwtjes als mannetjes zijn in hun eerste levensjaar geslachtsrijp. De paartijd begint in september en duurt tot in het voorjaar. Vaak paren ze in het winterverblijf en in een kraamkamer verblijven 20 tot 50 vrouwtjes, zelden ook tot 200. Elke 2 à 3 dagen wordt er van verblijf gewisseld. Een half uur tot een uur na zonsondergang vliegen ze uit en ongeveer een uur voor zonsopgang keren ze terug. Tussen de verblijfplaats en het jachtgebied hebben ze vaste vliegroutes. Ze jagen vaak maar 20 tot 50 cm boven het wateroppervlak (zowel stilstaand als stromend water), maar soms ook tot op 5 m hoogte rond bomen. Ze voeden zich overwegend met tweevleugeligen, vaak dansmuggen en kokerjuffers, net als gaasvliegen en vlinders. De gemiddelde grootte van de prooi is 7,2 mm. |