De vleugels
In de loop van de tijd hebben de armen en handen (de voorpoten dus) van de vleermuizen zich aangepast aan hun
behoeften en vormen nu hun vleugels. De verlengde onderarm bestaat enkel uit een sterk
spaakbeen en de ellepijp is beperkt ontwikkeld. De vleugels bestaan niet uit pluimen, zoals bij vogels, maar uit huid met aders; de vlieghuid.
De vlieghuid
De vlieghuid reikt van de zijkant van het lichaam, tussen de vingers (vleugels), naar de
vleugelpunt en zo achterwaarts naar de staart.
Ze is opgebouwd uit huid met een spierlaag eronder. Vele bloedvaten zorgen voor de aan- en afvoer van bloed dat de nodige stoffen transporteert.
De staartvlieghuid doet dienst als vangnet voor prooien tijdens het jagen en voor de jongen als ze geboren worden.
Het grote oppervlak van de vlieghuid heeft ook een belangrijke functie bij de temperatuurregeling van de vleermuis. Wanneer het erg warm is waaien ze zich koelte toe en zweten ze minder.
Hoewel de vlieghuid broos lijkt, is ze soepel en sterk. Ze bevat elastische vezels en kleine spieren die de huid onder spanning houden. In tegenstelling tot de veren van vogels, is de vlieghuid levend materiaal; als er door een ongeluk een (niet té groot) gat in komt, groeit dit snel weer dicht. De vlieghuid is grotendeels naakt, maar de staartstreek is soms behaard.
De vingers
Net zoals de handen in hun geheel, zijn ook de 2e tot de 5e middenhandsbeentjes en de
vingers die daaraan groeien verlengd.
De 2e vinger bestaat slechts uit 1 vingerkootje, de 3e uit 3 en de 4e en 5e vinger bestaan
elk uit 2 vingerkootjes.
De vingertoppen, die uit kraakbeen bestaan, eindigen aan de vlieghuid in een T-vorm en
hebben geen nagels.
De enige uitzondering is de duim. De duim heeft een normale vorm, is kort gebleven en heeft
wél een nagel. Dankzij die nagel kunnen vleermuizen goed klimmen en ondersteboven blijven
hangen (wat ze erg veel en lang moeten doen).
De staart
Bij de meeste Europese vleermuizen is de staart helemaal opgenomen in de vlieghuid.
De uitzondering hierop is de Europese Bulvleermuis. Bij deze soort is de staart grotendeels
vrij en steekt uit de vlieghuid. Deze vleermuis gebruikt haar staart ook als tastorgaan en
in rust houdt ze hem gestrekt, in tegenstelling tot de hoefijzerneuzen en de gladneuzen.
Hoefijzerneuzen hebben, in vergelijking met de gladneuzen, een relatief korte staart die
ze in rust over hun rug buigen. Gladneuzen daarentegen buigen hun staart dan tegen hun buik.
De achterpoten
De achterpoten zijn meestal tot aan de voet in de staartvlieghuid opgenomen en hebben verschillende functies.
De vleermuizen gebruiken ze om hun prooi te vangen en ze zorgen ervoor dat ze hun staarvlieghuid kunnen spreiden en samenvouwen.
Zoals hierboven ook al vermeld wordt, gebruiken vleermuizen hun nagels om aan te hangen.
Dit kunnen ze doordat de poten bij het kniegewricht naar boven en naar buiten toe (140°) gedraaid
zijn en de voeten en klauwen naar achter wijzen in plaats van naar voor. Hierdoor kunnen
ze dus aan wanden hangen.
Daarbij komt nog dat vleermuizen over een speciaal vergrendelingsmechanisme beschikken,
waardoor ze zonder problemen uren (en zelfs dagen) kunnen blijven hangen. Ze hebben er niet
in het minste last van.
|